5. De Plantagegebouwen

Het Curaçaose plantagebedrijf


De Plantagegebouwen

(Gepubliceerd in de krant Amigoe op 23 april 2025)

In het vorige deel hebben we gezien hoe een plantage voorzag in voldoende water. In dit deel gaan we in op de gebouwen die op de plantages te vinden waren. Hiervoor is veel gebruik gemaakt van de informatie uit de boeken “Architectuur en bouwwijze van het Curaçaose landhuis” (Michael A. Newton) (1990), Kas di Shon (2017) en Landhuizen van Curaçao (2019).

Op een plantage werd gewoond en gewerkt. Hiervoor waren gebouwen nodig. Het meest opvallende gebouw op een plantage was het landhuis. De wijze waarop landhuizen werden gebouwd was het unieke resultaat van buitenlandse architectonische invloeden zowel uit Nederland alsook uit de regio, het lokale tropische droge klimaat en de noordoostelijke passaatwind, het landschap, veiligheidsfactoren zoals de dreiging van invallen door buitenlandse mogendheden, bedrijfsmatige factoren wat betreft het management van de plantage, het tonen van status en het in combinatie gebruiken van lokale en buitenlandse bouwmaterialen. Enige van deze invloeden worden hieronder verder besproken.

De oorsprong van het landhuis

Curaçao is door de West Indische Compagnie (WIC) veroverd op de Spanjaarden in de zeventiende eeuw, in 1634 om precies te zijn. De WIC heeft toen al snel zogenaamde compagnieplantages opgericht om te voorzien in de eigen behoefte aan voedsel. Hato was bijvoorbeeld een compagnieplantage. Niet lang daarna werden al heel snel terreinen in bruikleen gegeven aan familieleden en vrienden van de bestuurders, en werden particuliere plantages opgericht. Dit betekende overigens niet dat toen al meteen landhuizen werden gebouwd. Slechts twee landhuizen, Ascencion en Groot Santa Martha, zijn zeker in de zeventiende eeuw gebouwd.

 

Het 17e eeuwse Landhuis Ascencion met de karakteristieke twee torentjes (Uit Kas di Shon)

De eigenaar van de plantage woonde niet altijd in het landhuis. Het beheer van de plantage werd regelmatig in handen gegeven van een opzichter, “vitó” genaamd. De eigenaar woonde dan in de stad en verdiende zijn geld in de handel. Het landhuis was zijn buitenverblijf en statussymbool.

Landhuizen zijn soms verdwenen of verworden tot ruïnes. De plantages waren niet echt winstgevend en gingen soms failliet. Dit kon het einde van het landhuis betekenen. Ook gebeurde het dat plantages werden samengevoegd. De eigenaar kon echter maar op één plaats wonen. Het andere landhuis raakte dan in verval. Het Christoffelpark bijvoorbeeld bestaat uit drie voormalige plantages. Maar alleen het landhuis Savonet verkeert nog in goede staat. De landhuizen Zorgvliet en Zevenbergen zijn nu ruïnes. Mathias van der Dijs kocht Savonet en Zorgvliet in 1815. Hij ging eerst wonen te Zorgvliet omdat het landhuis Savonet bij een inval van de Engelsen in 1806 was geplunderd en deels platgebrand. Rond 1832 is hij verhuisd naar Savonet, waarschijnlijk nadat Savonet was herbouwd. Zorgvliet is vanaf toen in verval geraakt. Zevenbergen is in verval geraakt nadat de plantages Knip en Zevenbergen in 1864 zijn samengevoegd. De ruïne van het landhuis Zevenberg is nu overigens geconsolideerd onder leiding van Michael A. Newton als onderdeel van het “Awa pa Korsou” project van het Monumentenfonds. Deze consolidatie moet de ruïne van het landhuis beschermen tegen verdere achteruitgang. Zorgvliet was al eerder geconsolideerd.


Geconsolideerde ruïnes van de landhuizen Zevenbergen (Links) en Zorgvliet (rechts)

Location and layout of the country house

De locatie van het Curaçaose landhuis werd bepaald door klimatologische factoren. Ook veiligheid en bedrijfsmatige factoren speelden een rol. Voor een landhuis werd meestal een zo hoog mogelijke locatie gezocht. Een hooggelegen landhuis lag beter op de wind wat in een heet klimaat een groot voordeel is. Ook had men dan een goed overzicht over de plantage. Verder kon men contact leggen met omliggende plantages in geval van bedreigingen van buitenaf. Dit gebeurde meestal met fakkels die men dan aanstak. Zie hieronder een voorbeeld van een tiental landhuizen in Banda Bou die in visueel contact met elkaar stonden.

 

Visueel contact landhuizen (Uit Architectuur en bouwwijze van het Curaçaose landhuis) (Schema M.A. Visman)

De indeling van het landhuis werd bepaald door het klimaat en door praktische factoren. Slaapkamers lagen meestal aan de oostelijke kant en hadden zo profijt van de noordoostpassaat wat de nachtrust ten goede kwam. De keuken daarentegen lag aan de westkant zodat rook en geuren van het landhuis weg werden geblazen en daardoor geen hinder veroorzaakten voor de bewoners. De kern van het landhuis bestond meestal uit twee of drie vertrekken waarvan de grootste als salon (sala) werd ingericht. Ook was er een zolder die als berging of als slaapgelegenheid werd gebruikt.

Om de zon buiten te houden werden bij veel landhuizen aan twee zijden van het landhuis galerijen gebouwd. Bij sommige landhuizen was sprake van galerijen aan drie zijden of zelfs alle vier de zijden. Een landhuis had geen gangen. De vertrekken stonden in direct contact met elkaar, of waren te bereiken via de galerij. Rondom een landhuis lag een terras. Het terras was meestal via een trap bereikbaar. Tegen het terras aan kunnen diverse bouwwerkjes staan zoals een regenbak, een keuken, een broodbakoven, een kantoor en bij enkele landhuizen één of meer torentjes.

De constructie van het landhuis

De muren van het landhuis werden meestal gebouwd van kalksteen. Vanwege de onregelmatige vorm van kalkstenen waren de muren vrij dik. Dragende buitenmuren hadden een dikte van 40-50 centimeter. Voor bogen, lijsten en dakkapellen werden vaak bakstenen gebruikt omdat kalksteen hiervoor minder geschikt was. De daken waren vaak vrij spits om een bruikbare zolder te hebben voor opslag of als slaapgelegenheid. Op de daken lagen dakpannen. De kieren van de dakpannen werden vaak aan de binnenkant met kalk afgestreken (strika panchi) om lekkages te voorkomen. De daken hadden ook dakkapellen voor de ventilatie van de zolder.

Bijgebouwen en overige infrastructuur

Een plantage had meerdere bijgebouwen en overige bouwwerken voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteiten. Het vee werd gehouden in ommuurde veekoralen. De magasina diende voor de opslag van Sorghum (Maishi Chikitu), waarvan funchi werd gemaakt. De Sorghum werd gedorst op de dorsvloer. Dorsen is het verwijderen van graankorrels uit de rijpe graanhalm. Een plantage had meerdere kleinere magasinas voor de opslag van onder meer hooibalen, dividivipeulen, huiden, houtskool en katoenzaad (katuna). Een grote bel op een zuil werd gebruikt om signalen te geven betreffende het werk. In het melkhuis werd de melk bewerkt tot karnemelk, kaas en boter. Bewerken was nodig omdat de melk van de ver van de stad gelegen plantages namelijk al bedorven zou zijn als men daarmee in de stad arriveerde. In de maalderij werd graan gemalen. De paarden verbleven in de paardenstal. Duiventillen werden gebruikt voor het houden van duiven die overigens ook werden gegeten. In de smidse werden hang- en sluitwerk en ijzeren banden voor wagenwielen gemaakt. Regenbakken, dammen en putten waren essentieel voor de watervoorziening. In indigobakken werd indigo gemaakt. Dit is een blauwe kleurstof voor de export, maar ook soms voor eigen gebruik. Voor het maken van indigo is veel water nodig. De indigobakken lagen dan ook meestal bij putten. Overigens is Savonet de enige plantage op Curaçao waar de bijgebouwen nog intact zijn. Bij de meeste plantages zijn veel van de bijgebouwen verdwenen en is vaak alleen het landhuis nog te zien.

Kas di Kunuku

De slaafgemaakten op een plantage woonden in slavendorpjes. Deze slavendorpjes bestonden uit kleine huisjes die door de bewoners zelf waren gebouwd met materiaal uit de omgeving. Deze huisjes werden “kas di kunuku” of “kas di pal’i maishi” genoemd.

Een kunukuhuisje had muren van takken, leem en stro. Staanders werden op regelmatige afstand van elkaar geplaatst met hieromheen een vlechtwerk van takken. De takken werden afgesmeerd met een mengsel van klei, koemest en/of gras. Aan de buitenzijde werden de muren beschermd door een laag van kalkstenen die naar boven toe steeds minder dik werden. Hierdoor ontstonden de karakteristieke schuinoplopende buitenmuren. Deze muren hadden overigens een goede warmte-isolerende werking. Niet alle kunukuhuisjes hadden echter deze beschermlaag van kalksteen. Kunukuhuisjes zonder deze beschermlaag van kalksteen waren minder duurzaam en zijn ook grotendeels verdwenen.

Op de staanders werden langsbalkjes geplaatst. Hierop werden de dakspanten geplaatst. Deze droegen de gordingen (horizontale balkjes). Op de gordingen werd de dakbedekking, bestaande uit gedroogde maisstengels, gebonden. De dakbedekking was ongeveer 20 cm. dik.


Kas di Kunuku, opbouw van een muur en het slavendorpje op de plantage Siberië (Uit Landhuizen van Curaçao)

In dit deel is in algemene zin ingegaan op de gebouwen op een plantage. In het volgende deel komt de architectuur van het Curaçaose landhuis aan de orde.

Paul Stokkermans 23 april 2025
Deel deze post
Labels
Archiveren
Aanmelden om een reactie achter te laten
4. De Waterhuishouding van de Plantage Savonet
Het Curaçaose Plantagebedrijf